KORREL

Het eerste dat we merkten was
het loslaten van alle oude
ideeën over schaal.
Een lieveheersbeest zo groot
als een kinderhoofd.

Toen, het uiteenvallen van de
chronologie, de tijd (of was dat
nog daarvoor?)

Er was een zwart gat gekomen.
Er kwam een zwart gat aan.

Het was zo klein als een zandkorrel,
maar, dat was genoeg.











ONWEER

Er rolt een rots over het huis.
We krijgen regen, roept mijn moeder,
ergens knippend vanuit een struik.
De eerste druppels op het gruis,
alsof zij ze zelf heeft geroepen.

De kopjes, de kussens, ontmantel alles dat
kan vliegen, schuif het op hun buik naar
binnen, dan als laatste onszelf, maar
vergeet ook niet het zolderluik (net als
die keer).

De schuifpui laten we open staan.
De regen sluit het huis.
Zo draait het weer en weer om ons,
tellend, van flits naar ruis.
BUITENWIJK

Er zijn talen waarin
fluisteren lastig is.
Er zijn huizen waarin
geluk onmogelijk is.

De schaduw van de wolk
duwt zich langzaam
over de bergen heen.

De schaduw hier blijft
hangen in het dal
tussen de hoogbouw.

Het waait hier altijd.
Daarom hangen wij alleen
de was nog buiten.
En wij blijven
binnen.
MORGEN

Toen ik die taal niet spreken kon
waren merelstemmen
iets als het knappen van takken
of het tikken van golfplaten
in de zon. Een aanwijzing
van iets dat komt of enkel
roering in de achtergrond.

Maar hoeveel mensen weten
dat de merels alles weten,
en de kauwen en de kraaien,
vanuit de kruinen die dan zwaaien,
als torens met een vlag
ons vertellen, over morgen,
elke avond, elke dag.